dinsdag 16 februari 2010
The Imaginarium of Dr. Parnassus (**)
Er waren op voorhand reeds verschillende redenen om af te tellen naar deze film. Eén ervan was uiteraard Heath Ledger. De man had duidelijk Kurt Coban’s ‘live fast, die young’-handboek gelezen en zijn dood maakte zijn acteerprestatie in The Dark Knight nog legendarischer dan ze al was. Waar echter alweer geen rekening mee gehouden werd was dat die arme Terry Gilliam midden in de opnames van The Imaginarium of Doctor Parnassus zat, met Ledger in de hoofdrol. Nu, Terry Gilliam zou Terry Gilliam niet zijn als hij geen inventieve oplossing zou bedenken voor dit schijnbaar onoverkomelijk probleem. Hij verving Ledger in de droomsequenties respectievelijk door Johnny Depp, Jude Law en Colin Farrell, misschien wel dé 3 acteurs van het moment en allen vrienden van Ledger. Deze kunstgreep komt overigens alles behalve goedkoop over, je moet zelfs goed kijken voor je door hebt dat je naar de ene fantastische acteur zit te kijken en niet naar de andere. Kortom, dit obstakel werd perfect overwonnen. Jammer voor Ledger is wel dat zijn personage lang niet de diepgang en de complexiteit evenaart van de joker, maar dat is de fout van het scenario. Zoals we eerder reeds gezien hebben, is Gilliam een meester in het creëren van werelden en de kijker – zoals de klanten van het imaginarium – mee te voeren in een heerlijke willing suspension of disbelief. Het doet je tijdens de film zelfs aftellen naar het moment waarop er nog eens iemand door de magische spiegel gaat. Dat is helaas slecht nieuws voor het echte verhaal. De premisse is interessant. Een onsterfelijke man, Doctor Parnassus (Christopher Plummer), laat zich keer op keer verleiden door de duivel (Tom Waits op zijn best) in het sluiten van weddenschappen. Ze houden als het ware een wedstrijd om het meest menselijke zielen verzamelen met als inzet de dochter van Parnassus (Lilly Cole). Een willekeurige ziel loopt door de spiegel en komt terecht in zijn of haar ideale fantasiewereld. In die wereld wordt de ziel vroeg of laat geconfronteerd met een keuze, die neerkomt op of een punt voor Parnassus, of een voor de duivel. Deze premisse doet de hoop rijzen naar een epische eindstrijd waar niets nog is wat het lijkt en waar droom en realiteit volledig vervlochten worden. Helaas komt het einde overal, behalve in de buurt van die verwachtingen. Alle visuele elementen waren aanwezig om ons helemaal verdwaasd en perplex achter te laten, maar het verhaal schoot tekort. Ik geloof niet dat Ledgers dood een goed excuus is voor het zwakke einde. We waren bereid mee te gaan tot de grens van het voorstelbare, maar Gilliam had geen goesting meer. Jammer, want wat nu een entertainende en onderhoudende film is, had een pareltje kunnen worden.
maandag 15 februari 2010
The Road (****)
De voorbije decennia zullen in de geschiedenisboeken terug te vinden zijn als een tijd waarin de mens langzaam bewust werd van zijn invloed op zijn eigen omgeving. De groene beweging is vanuit de obscure marginaliteit gegroeid tot een wereldwijde industrie. De effecten daarvan zijn ook in Hollywood duidelijk merkbaar. We krijgen er tegenwoordig elk half jaar een rampenfilm in gestampt, de volgende steeds iets spectaculairder dan de voorgaande. We hebben intussen niet enkel de WTC-torens, maar alle wereldmonumenten zien neerstorten en ontploffen. De environmentalists en de cgi-experts sloegen de handen in elkaar en ontwikkelden een enorm populair geworden genre.
Toch is het nieuwe er wat af. In de film 2012 verging echt alles wat kon vergaan, er valt nog weinig te overtreffen. Als gevolg zien we opnieuw de langzame groei van een ander genre, de post-apocalyptische film. Dit genre toont ons de wereld nadat de cgi-machine gepasseerd is: stil, donker, grijs, verlaten, statisch.
Eén film uit dit rijtje is de McCarthy-verfilming ‘The Road’ van John Hillcoat. We krijgen te zien hoe een vader (Een schitterende Viggo Mortensen) en zijn zoontje in leven trachten te blijven tussen de puinhopen van de beschaving. Met een minimum aan flashbacks wordt de voorgeschiedenis verteld. De wereld gaat langzaam ten onder, de oorzaak van de apocalyps wordt niet duidelijker dan wat gerommel uit de lucht, en dat hoeft ook niet, dat is niet waar het in deze film om draait. Het kind wordt geboren in deze langzaam degraderende wereld. De mensheid en al haar waarden en normen vergaan, de moeder weigert haar kind te laten opgroeien in zo’n wereld en geeft op. De vader blijft hopen en vertrekt met zijn zoon naar het zuiden.
Dit simpel verhaal wordt echter gebruikt om een hele hoop vragen op te roepen die voordien nooit tot in het uiterste werden doorgedacht. Wat gebeurt er met de moderne mens wanneer alle luxe verdwenen is? Is er nog plaats voor moraliteit en menselijkheid? En zo ja, hoe lang? Hoe groot moet de nood worden voor we in kannibalisme en ander dierlijk gedrag vervallen? Wat zijn al onze moraalfilosofische theorieën en universele verklaringen van de rechten van de mens nog waard in zo’n wereld? De belangrijkste vraag die gesteld wordt is echter, wat leer je je kind? Kan je het opvoeden tot een waardige mens, of moet je het leren hoe een beest te zijn, opdat het meer kans op overleven zou hebben in de post-apocalyptische boomloze jungle? Dit is het centrale dilemma waarmee het hoofdpersonage kampt. Langs de ene kant wil hij zijn zoon hard maken om hem voor te bereiden op een tijd zonder zijn bescherming, maar langs de andere kant is enkel het overleven nutteloos voor wie ooit liefde, vriendschap, schoonheid en muziek gekend heeft. Het moment waarop het duo een piano vindt, brengt de vader even terug naar die zorgeloze tijden, een zeer moeilijke scène die door Mortensen alweer perfect geloofwaardig vertolkt wordt.
Het geheel is een zeer ingetogen en enorm donker verhaal van het laatste beetje liefde dat moeizaam tracht te overleven. Het is een verhaal dat men ook in The Book of Eli probeert te vertellen, maar met desastreuze gevolgen. Misschien is een vechtende black Jesus iets minder effectief in het overbrengen van die boodschap dan een vader en zijn kind op de rand van de afgrond. Dat er in The Road amper naar God en religie wordt verwezen ondersteunt deze stelling. Als hij ooit bestaan heeft is hij er al lang van onder gemuisd. Ondanks alle miserie, plunderen, moorden, kannibalisme slaagt deze film er echter toch in – al is het maar een sprankeltje – hoop te geven.
Toch is het nieuwe er wat af. In de film 2012 verging echt alles wat kon vergaan, er valt nog weinig te overtreffen. Als gevolg zien we opnieuw de langzame groei van een ander genre, de post-apocalyptische film. Dit genre toont ons de wereld nadat de cgi-machine gepasseerd is: stil, donker, grijs, verlaten, statisch.
Eén film uit dit rijtje is de McCarthy-verfilming ‘The Road’ van John Hillcoat. We krijgen te zien hoe een vader (Een schitterende Viggo Mortensen) en zijn zoontje in leven trachten te blijven tussen de puinhopen van de beschaving. Met een minimum aan flashbacks wordt de voorgeschiedenis verteld. De wereld gaat langzaam ten onder, de oorzaak van de apocalyps wordt niet duidelijker dan wat gerommel uit de lucht, en dat hoeft ook niet, dat is niet waar het in deze film om draait. Het kind wordt geboren in deze langzaam degraderende wereld. De mensheid en al haar waarden en normen vergaan, de moeder weigert haar kind te laten opgroeien in zo’n wereld en geeft op. De vader blijft hopen en vertrekt met zijn zoon naar het zuiden.
Dit simpel verhaal wordt echter gebruikt om een hele hoop vragen op te roepen die voordien nooit tot in het uiterste werden doorgedacht. Wat gebeurt er met de moderne mens wanneer alle luxe verdwenen is? Is er nog plaats voor moraliteit en menselijkheid? En zo ja, hoe lang? Hoe groot moet de nood worden voor we in kannibalisme en ander dierlijk gedrag vervallen? Wat zijn al onze moraalfilosofische theorieën en universele verklaringen van de rechten van de mens nog waard in zo’n wereld? De belangrijkste vraag die gesteld wordt is echter, wat leer je je kind? Kan je het opvoeden tot een waardige mens, of moet je het leren hoe een beest te zijn, opdat het meer kans op overleven zou hebben in de post-apocalyptische boomloze jungle? Dit is het centrale dilemma waarmee het hoofdpersonage kampt. Langs de ene kant wil hij zijn zoon hard maken om hem voor te bereiden op een tijd zonder zijn bescherming, maar langs de andere kant is enkel het overleven nutteloos voor wie ooit liefde, vriendschap, schoonheid en muziek gekend heeft. Het moment waarop het duo een piano vindt, brengt de vader even terug naar die zorgeloze tijden, een zeer moeilijke scène die door Mortensen alweer perfect geloofwaardig vertolkt wordt.
Het geheel is een zeer ingetogen en enorm donker verhaal van het laatste beetje liefde dat moeizaam tracht te overleven. Het is een verhaal dat men ook in The Book of Eli probeert te vertellen, maar met desastreuze gevolgen. Misschien is een vechtende black Jesus iets minder effectief in het overbrengen van die boodschap dan een vader en zijn kind op de rand van de afgrond. Dat er in The Road amper naar God en religie wordt verwezen ondersteunt deze stelling. Als hij ooit bestaan heeft is hij er al lang van onder gemuisd. Ondanks alle miserie, plunderen, moorden, kannibalisme slaagt deze film er echter toch in – al is het maar een sprankeltje – hoop te geven.
donderdag 11 februari 2010
Here's looking at you, kid.
Gisteren bezocht ik een lezing in de reeks 'anatomie van de film'. De les ging over kostumering en dan vooral over de rol van vrouw en hoe ze gerepresenteerd wordt in de film noir. Na een gezonde dosis feministische filosofie - meer dan een doordeweekse woensdagavond kan verdragen - stond er echter een film op het programma, Double Indemnity, een protoypische film noir van Billy Wilder uit 1944. Het was de tweede keer op korte tijd dat ik deze film bekeek en ik moet zeggen dat ik nu nog meer overtuigd ben van de genialiteit van deze prent. Verlangen we niet allemaal naar een tijd waarin we vrouwen 'sweetheart' kunnen noemen en met een simpele 'get a beer, will ya' op onze wenken bediend kunnen worden. De rest van de dag spenderen we gewoon aan witty comebacks bedenken op alle mogelijke vragen, aan het dragen van veel te hoog opgetrokken broeken en aan sigaretten roken, de volgende uiteraard aanstekend met de voorgaande. Het geeft me altijd dat gevoel dat Woody Allen zo mooi beschrijft in Play it again, Sam. We willen allemaal Humphrey Bogart zijn.
"Nee, baby, bij mij blijven is gevaarlijk, ik ben een scumbag, ik weet dat je gevoel het tegenovergestelde wil maar ik kan me niet veroorloven te voelen, dat is voor priesters en astrologen. Ik ben een man van de harde feiten en de harde feiten dicteren dat je bij Julien hoort, hij is degene met toekomst en geluk in zijn achterzak. In mijn achterzak zal je enkel gin en sigaretten vinden."
Jammer dat alles zo bekakt klinkt in het Nederlands. En ook jammer dat ik me duizend keer meer identificeer met Allan uit Play it again, Sam dan met Rick uit Casablanca. Maar de realiteit is dat we allemaal losers zijn op zoek naar dat ene glansrijke Bogart-moment, en dan maar hopen dat we het niet verpesten door een luide scheet te laten.
"Nee, baby, bij mij blijven is gevaarlijk, ik ben een scumbag, ik weet dat je gevoel het tegenovergestelde wil maar ik kan me niet veroorloven te voelen, dat is voor priesters en astrologen. Ik ben een man van de harde feiten en de harde feiten dicteren dat je bij Julien hoort, hij is degene met toekomst en geluk in zijn achterzak. In mijn achterzak zal je enkel gin en sigaretten vinden."
Jammer dat alles zo bekakt klinkt in het Nederlands. En ook jammer dat ik me duizend keer meer identificeer met Allan uit Play it again, Sam dan met Rick uit Casablanca. Maar de realiteit is dat we allemaal losers zijn op zoek naar dat ene glansrijke Bogart-moment, en dan maar hopen dat we het niet verpesten door een luide scheet te laten.
Abonneren op:
Posts (Atom)