dinsdag 13 juli 2010

Los Labios

Het is opmerkelijk hoe zeer indrukwekkende films de wereld rondreizen, van festival naar festival, maar nooit Jan Modaal en het cinemacomplex in zijn straat bereiken. Een van de slachtoffers van die schipbreuk wordt ongetwijfeld Los Labios, een Argentijns drama dat een realistische blik tracht te bieden op de gezondheidszorg in een arm stukje Argentinië.

Drie erg verschillende vrouwen (Eva Bianco, Victoria Raposo en Adela Sanchez) worden door het ministerie van volksgezondheid de regio ingestuurd om statistisch onderzoek te gaan doen en waar mogelijk medische hulp te bieden. De armzalige omstandigheden waarin de vrouwen terechtkomen en de miserie waarmee ze dagelijks geconfronteerd worden brengt ze dichter bij elkaar. Luchi, de jongste en meest fragiele van de drie heeft het moeilijk en we zien hoe langzaam een moeder-dochter relatie ontstaat tussen haar en Cocca, de robuuste dame die duidelijk haar deel miserie achter de rug heeft. Dat alles wordt op een heel subtiele manier door het hoofdverhaal geweven. We weten niet wie de dames voordien waren, of ze elkaar kenden, wat ze denken, .... Dat mysterie houdt bovendien stand gedurende de film door een magistraal gebruik van stilte boven dialoog.

Dialoog is er dan weer wel wanneer de vrouwen hun patiënten gaan bezoeken. Er worden allerlei routinevragen gesteld waarvan de antwoorden netjes genoteerd en in kaart gebracht worden. Hier valt een heel mooi contrast op tussen het wetenschappelijke, koele, statistische onderzoek waarmee de vrouwen opgezadeld zijn en de menselijkheid waarmee ze deze taak volbrengen. Ze delen aan iedereen kussen uit (vandaar de titel van de film) en behandelen elk mens met de grootste zorg en empathie. Hierbij zie je wel duidelijk het tragische en onuitgesproken besef dat er lang niet genoeg middelen zijn en dat alle empathie van de wereld nog tekort zal schieten om vele van deze mensen te redden. Wanneer duidelijk blijkt dat bepaalde scènes met patiënten wel eens documentaire zouden kunnen zijn eerder dan fictie, deel je als kijker dat tragische besef.

De vrouwen acteren op zo'n ingetogen manier dat de zeldzame emotionele uitbarstingen je naar de keel grijpen en dagenlang blijven hangen. Die beklijving wordt versterkt door de enorme hoeveelheid close-ups. Er wordt geweigerd om te tonen waar we ons bevinden, de camera zit constant op de huid van de drie vrouwen. Ook de meest subtiele geluiden zijn heel duidelijk hoorbaar. Het geheel van deze technieken zorgt voor een enorm intense beleving.

De chaotische cameravoering, gecombineerd met de lange en stille shots, het gebrek aan antwoorden en de trage pas waarmee een sfeerfilm voortsjokt kunnen de op entertainment beluste cinefiel zeker niet bekoren. Dit is zonder twijfel een saaie film voor wie er niet in meegaat en ook wie dat wel doet zal zeker eens op zijn horloge kijken, maar het is een film die blijft plakken, of u dat nu leuk vindt of niet.

U mag overigens gerust zijn, het is niet al miserie wat de klok slaat. We kunnen in deze prent ook een sprankeltje hoop vinden. Het is een meditatie over de mogelijkheid van geluk in de krochten van de wereld. Of u die mogelijkheid realistisch acht moet u zelf maar beslissen wanneer u erin slaagt de dvd te bemachtigen in een van de krochten van uw videotheek.

donderdag 8 juli 2010

De weg naar wereldfaam

Na een jarenlange strijd tegen de onbekendheid ben ik er eindelijk geraakt! Jawel, ik ben gepubliceerd, en wel in één van de meest gerenommeerde tijdschriften ter wereld: Magazine 9080. Het boekje tracht al jaren een kritisch venster te bieden op het reilen en zeilen in Groot Lochristi en nu kan ook ik met trots zeggen dat ik bijgedragen heb aan dat nobel streven. En ja het is voor de zoveelste keer het Cannes-verhaal, wat anders?




De maand mei associeer ik doorgaans met de vier muren van mijn kamer, met koffie, met oneindige cursussen en een sporadisch ei in mijn broek. Dit jaar zouden deze vaste waarden echter plaats moeten maken voor de uitgestrektheid van de Middellandse Zee, voor rode lopers, voor wereldsterren die voortdurend flitstlicht weerkaatsen en voor een gezonde dosis film (je zou in de chaos van Cannes haast vergeten dat het om een filmfestival gaat). De enige constante die deze maand mei aan voorgaande verbond was dat ei in mijn broek. Gelukkig werd het bij mijn handbagage gerekend.

Ik voelde me als een undercover agent. Gewapend met een nieuw kostuum, enkele hemden, chique schoenen en het obligatoire strikje wandelde ik de Croisette op. Mijn moeder had me moeten zien, rechtop wandelend, alsof de hele wereld aan mijn voeten lag, surfend op mijn iphone alsof ik onderweg was van een meeting met de mannen van Paramount naar een drink op de yacht van Johnny Depp. Niemand die vermoedde dat achter dat strikje een nietig kleine student uit onze metropool Lochristi zat verscholen.

Jammer genoeg was er één zichtbaar accessoire, de badge, waarmee onderscheid gemaakt kon worden tussen de belangrijke mensen, zij die ongestoord de hogere regionen van het festival mochten gaan beklimmen, en onbelangrijke mensen, zij die achter sterren, genodigden, fotografen en waakhonden op straat moesten blijven staan. De waakhonden waren bovendien goed getraind in het maken van dat onderscheid en in het hersenloos volgen van de strikte regels.
De toegang tot het hart van het gebeuren werd mij dus ontzegd. Ik deed wat elk normaal mens zou doen in die omstandigheden, de realiteit ontvluchten en een van de cinemazalen induiken. Ik moet zeggen dat dat leven me wel aanstond. Het ene Argentijnse melodrama was nog niet afgelopen of ik genoot al van het volgende. De selectie bestond zeker niet alleen uit exotische, alternatieve films met een budget van 20 eurocent. Alles en iedereen werd wel op één of andere manier vertegenwoordigd. Ik zag een Franse highschool-detectivefilm in Salle Debussy, om dan buiten het centrum in Théâtre La Licorne naar een Iers oorlogsdrama te gaan kijken, met een tussenstop in Palais Stéphanie voor een Amerikaans-Zambiaanse kortfilm. Elke dag stond er zo’n virtuele wereldreis op het programma.

Af en toe maakte ik zelfs een wereldpremière mee. Op zo’n gebeuren is het fantastisch om de debuterende filmcrew te zien genieten van de hoogst mogelijke erkenning voor hun werk. Het oprechte ongeloof waarmee zo’n jonge regisseur het applaus ondergaat is prachtig. Het wakkerde tevens mijn ambitie aan om ooit op diezelfde plaats te staan.
Ondanks mijn waardeloze badge ben ik er in geslaagd een kijkje te nemen in de paviljoenen en op de filmmarkt. Dit zijn plaatsen waar duidelijk wordt dat alle regisseurs met hun films ingekapseld zijn in een wereldwijde industrie. Voor elke gerealiseerde film zijn er 20 die in een stoffige schuif blijven liggen, of nooit gedraaid worden. Die harde realiteit kon ik dan weer vergeten op één van de drinks die door het Vlaams Audiovisueel fonds georganiseerd werd. Een decadente bedoening op het Terrasse des Belges, met uitzicht op de rode loper.

Kortom, de week was een opeenvolging van absurde gebeurtenissen die amper samen te vatten valt in een afsluitende paragraaf. Ik probeer toch. Enerzijds was er de voortdurende schrik om ontmaskerd te worden. Alsof Hercule Poirot op elk moment kon opduiken en met een luide “AHA!” mijn strikje zou aftrekken. Anderszijds heb ik in mijn vermomming enorm veel opgestoken en genoten. Ik heb prachtige films gezien, interessante mensen ontmoet en enorm veel geleerd over de wereld waar ik ooit deel van hoop uit te maken. Een onvergetelijke week!

Greenberg (***)

In tijden van crisis is het moeilijk om weerstand te bieden aan de beproefde recepten van Hollywood. De se- en prequels vliegen ons alweer om de oren. De zomerplanning is opnieuw gevuld met spectaculaire rampenfilms, historische epossen en 3D-horrorfilms. Amerikaanse regisseurs die ondanks dit alles hun eigen visie kunnen uitwerken worden steeds zeldzamer.

In dat kleine groepje vinden we alvast Noah Baumbach, die in Greenberg een heel erg breekbare Ben Stiller opvoert. Het woord tragikomedie is hier zeker op zijn plaats. Roger Greenberg (Stiller) is een getormenteerde timmerman en ex-muzikant die even 'niets wil doen'. Hij verblijft gedurende enkele weken in de villa van zijn broer in LA en ontmoet daar diens assistente, Florence (Greta Gerwig). De opeenvolging van aantrekken en afstoten tussen deze twee tragische figuren is soms heel grappig, maar vooral heel pijnlijk om te zien. Er hangt voortdurend een vervreemdend sfeertje over de film, een sfeer die Baumbach versterkt via een bizarre cameravoering, profielshots, tijdsprongen, ongepaste geluidseffecten, een wissel van hoofdpersonage na vijf minuten, jumpcuts en vele andere stilistische elementen. Wie wil ondergedompeld worden in het universum van Noah Baumbach zal dus een kleine inspanning moeten doen om voorbij deze onconventionele technieken te kijken, maar het is zeker de moeite waard.

Au fond is dit een verhaal over settlen for less. We beseffen dat de dromen waarmee we de school uitgehold kwamen ongerealiseerd gebleven zijn. Het wordt tijd om onze aandelen te verkopen en in de zetel te gaan zitten. We hoeven niet meer al feestend de nacht door te steken omdat het leven te kort zou zijn, we hoeven niet meer te vechten voor het mooiste meisje van de klas, we hoeven niet meer impulsief naar Australië te vertrekken. "It's what people do, isn't it?". Greenberg denkt het leven te moeten leiden dat een jonge onbezonnen versie van zichzelf ambieerde, maar hij moet langzaamaan beseffen dat het geluk elders verscholen ligt.

Verder heeft Baumbach met deze film een ode aan de schraalheid gemaakt, en wat voor één. Na het delen van een Corona light, want er is niets anders, beginnen Roger en Florence te kussen. Wat volgt is een poging tot seks, hilarisch omwille van de klungeligheid, maar niet op de manier die we van Stiller gewoon zijn. Alles blijft doordrongen van een enorme akwardness die je haast een schuldgevoel bezorgt bij elke lach.

Voeg hierbij enkele zeer rake observaties (Rogers rant tegen de jeugd!), scherpe dialogen die vaak opzettelijk vermomde monologen zijn en een paar schitterende scenariële vondsten (de lezersbrieven). Het resultaat is een entertainende, verfrissende film die je bovendien aan het denken zet en je met een glimlach de zaal doet verlaten. Wat hebben we meer nodig?

zondag 16 mei 2010

Dat Cannes niet!

Nog heel even en ik vertrek. Mijn jeugdig enthousiasme heb ik naast mijn kritische pen en mijn zwembroek in de voorzak van mijn valies gestoken. De rest van de ruimte wordt ingenomen door mijn torenhoge ambitie. We gaan voor een cafégesprek met Woody Allen, een onvergetelijke nacht met Freida Pinto, een discussie over de beste film ooit met Tim Burton en ik hoop toch een scenario of twee verkocht te krijgen. Dat kan overigens niet moeilijk zijn op de Marché du Film. Ik zet me daar ergens in het midden en verkoop per kilo.

Om me te wapenen tegen mythomanen en phonies heb ik mijn alter ego al klaar. Ik ben Dylan Peeters, geboren Goran Ranovski, een geïmmigreerde Bulgaar die al 3 langspeelfilms op zijn naam heeft staan: een psychologisch oorlogsdrama over het noord-zuid conflict in Papoea Nieuw-Guinea, een soft erotische thriller met gehandicapten en een slapstickcomedy over de handel in ansjovis. Die laatste is internationaal onthaald en heeft de gouden bloemkool binnengehaald op het filmfestival van Novosibirsk.
Het is dan ook voor het promoten van 'на сиво-кафяво и златно' (The Grey and Brown Gold) dat ik in Cannes terecht gekomen ben. Ik ben ooit getrouwd geweest met een stand-in van Penelope Cruz maar heb nu pas, 3 huwelijken later, het hoogtepunt van mijn geluk bereikt. Ook op creatief vlak gaat het beter dan ooit, oeps er valt iets uit mijn tas, ha juist ja, dat is dat scenario dat ik onlangs geschreven heb. Elephant Man meets Apocalypse Now met een vleugje Frost/Nixon.

dinsdag 16 februari 2010

The Imaginarium of Dr. Parnassus (**)

Er waren op voorhand reeds verschillende redenen om af te tellen naar deze film. Eén ervan was uiteraard Heath Ledger. De man had duidelijk Kurt Coban’s ‘live fast, die young’-handboek gelezen en zijn dood maakte zijn acteerprestatie in The Dark Knight nog legendarischer dan ze al was. Waar echter alweer geen rekening mee gehouden werd was dat die arme Terry Gilliam midden in de opnames van The Imaginarium of Doctor Parnassus zat, met Ledger in de hoofdrol. Nu, Terry Gilliam zou Terry Gilliam niet zijn als hij geen inventieve oplossing zou bedenken voor dit schijnbaar onoverkomelijk probleem. Hij verving Ledger in de droomsequenties respectievelijk door Johnny Depp, Jude Law en Colin Farrell, misschien wel dé 3 acteurs van het moment en allen vrienden van Ledger. Deze kunstgreep komt overigens alles behalve goedkoop over, je moet zelfs goed kijken voor je door hebt dat je naar de ene fantastische acteur zit te kijken en niet naar de andere. Kortom, dit obstakel werd perfect overwonnen. Jammer voor Ledger is wel dat zijn personage lang niet de diepgang en de complexiteit evenaart van de joker, maar dat is de fout van het scenario. Zoals we eerder reeds gezien hebben, is Gilliam een meester in het creëren van werelden en de kijker – zoals de klanten van het imaginarium – mee te voeren in een heerlijke willing suspension of disbelief. Het doet je tijdens de film zelfs aftellen naar het moment waarop er nog eens iemand door de magische spiegel gaat. Dat is helaas slecht nieuws voor het echte verhaal. De premisse is interessant. Een onsterfelijke man, Doctor Parnassus (Christopher Plummer), laat zich keer op keer verleiden door de duivel (Tom Waits op zijn best) in het sluiten van weddenschappen. Ze houden als het ware een wedstrijd om het meest menselijke zielen verzamelen met als inzet de dochter van Parnassus (Lilly Cole). Een willekeurige ziel loopt door de spiegel en komt terecht in zijn of haar ideale fantasiewereld. In die wereld wordt de ziel vroeg of laat geconfronteerd met een keuze, die neerkomt op of een punt voor Parnassus, of een voor de duivel. Deze premisse doet de hoop rijzen naar een epische eindstrijd waar niets nog is wat het lijkt en waar droom en realiteit volledig vervlochten worden. Helaas komt het einde overal, behalve in de buurt van die verwachtingen. Alle visuele elementen waren aanwezig om ons helemaal verdwaasd en perplex achter te laten, maar het verhaal schoot tekort. Ik geloof niet dat Ledgers dood een goed excuus is voor het zwakke einde. We waren bereid mee te gaan tot de grens van het voorstelbare, maar Gilliam had geen goesting meer. Jammer, want wat nu een entertainende en onderhoudende film is, had een pareltje kunnen worden.

maandag 15 februari 2010

The Road (****)

De voorbije decennia zullen in de geschiedenisboeken terug te vinden zijn als een tijd waarin de mens langzaam bewust werd van zijn invloed op zijn eigen omgeving. De groene beweging is vanuit de obscure marginaliteit gegroeid tot een wereldwijde industrie. De effecten daarvan zijn ook in Hollywood duidelijk merkbaar. We krijgen er tegenwoordig elk half jaar een rampenfilm in gestampt, de volgende steeds iets spectaculairder dan de voorgaande. We hebben intussen niet enkel de WTC-torens, maar alle wereldmonumenten zien neerstorten en ontploffen. De environmentalists en de cgi-experts sloegen de handen in elkaar en ontwikkelden een enorm populair geworden genre.

Toch is het nieuwe er wat af. In de film 2012 verging echt alles wat kon vergaan, er valt nog weinig te overtreffen. Als gevolg zien we opnieuw de langzame groei van een ander genre, de post-apocalyptische film. Dit genre toont ons de wereld nadat de cgi-machine gepasseerd is: stil, donker, grijs, verlaten, statisch.

Eén film uit dit rijtje is de McCarthy-verfilming ‘The Road’ van John Hillcoat. We krijgen te zien hoe een vader (Een schitterende Viggo Mortensen) en zijn zoontje in leven trachten te blijven tussen de puinhopen van de beschaving. Met een minimum aan flashbacks wordt de voorgeschiedenis verteld. De wereld gaat langzaam ten onder, de oorzaak van de apocalyps wordt niet duidelijker dan wat gerommel uit de lucht, en dat hoeft ook niet, dat is niet waar het in deze film om draait. Het kind wordt geboren in deze langzaam degraderende wereld. De mensheid en al haar waarden en normen vergaan, de moeder weigert haar kind te laten opgroeien in zo’n wereld en geeft op. De vader blijft hopen en vertrekt met zijn zoon naar het zuiden.

Dit simpel verhaal wordt echter gebruikt om een hele hoop vragen op te roepen die voordien nooit tot in het uiterste werden doorgedacht. Wat gebeurt er met de moderne mens wanneer alle luxe verdwenen is? Is er nog plaats voor moraliteit en menselijkheid? En zo ja, hoe lang? Hoe groot moet de nood worden voor we in kannibalisme en ander dierlijk gedrag vervallen? Wat zijn al onze moraalfilosofische theorieën en universele verklaringen van de rechten van de mens nog waard in zo’n wereld? De belangrijkste vraag die gesteld wordt is echter, wat leer je je kind? Kan je het opvoeden tot een waardige mens, of moet je het leren hoe een beest te zijn, opdat het meer kans op overleven zou hebben in de post-apocalyptische boomloze jungle? Dit is het centrale dilemma waarmee het hoofdpersonage kampt. Langs de ene kant wil hij zijn zoon hard maken om hem voor te bereiden op een tijd zonder zijn bescherming, maar langs de andere kant is enkel het overleven nutteloos voor wie ooit liefde, vriendschap, schoonheid en muziek gekend heeft. Het moment waarop het duo een piano vindt, brengt de vader even terug naar die zorgeloze tijden, een zeer moeilijke scène die door Mortensen alweer perfect geloofwaardig vertolkt wordt.

Het geheel is een zeer ingetogen en enorm donker verhaal van het laatste beetje liefde dat moeizaam tracht te overleven. Het is een verhaal dat men ook in The Book of Eli probeert te vertellen, maar met desastreuze gevolgen. Misschien is een vechtende black Jesus iets minder effectief in het overbrengen van die boodschap dan een vader en zijn kind op de rand van de afgrond. Dat er in The Road amper naar God en religie wordt verwezen ondersteunt deze stelling. Als hij ooit bestaan heeft is hij er al lang van onder gemuisd. Ondanks alle miserie, plunderen, moorden, kannibalisme slaagt deze film er echter toch in – al is het maar een sprankeltje – hoop te geven.

donderdag 11 februari 2010

Here's looking at you, kid.

Gisteren bezocht ik een lezing in de reeks 'anatomie van de film'. De les ging over kostumering en dan vooral over de rol van vrouw en hoe ze gerepresenteerd wordt in de film noir. Na een gezonde dosis feministische filosofie - meer dan een doordeweekse woensdagavond kan verdragen - stond er echter een film op het programma, Double Indemnity, een protoypische film noir van Billy Wilder uit 1944. Het was de tweede keer op korte tijd dat ik deze film bekeek en ik moet zeggen dat ik nu nog meer overtuigd ben van de genialiteit van deze prent. Verlangen we niet allemaal naar een tijd waarin we vrouwen 'sweetheart' kunnen noemen en met een simpele 'get a beer, will ya' op onze wenken bediend kunnen worden. De rest van de dag spenderen we gewoon aan witty comebacks bedenken op alle mogelijke vragen, aan het dragen van veel te hoog opgetrokken broeken en aan sigaretten roken, de volgende uiteraard aanstekend met de voorgaande. Het geeft me altijd dat gevoel dat Woody Allen zo mooi beschrijft in Play it again, Sam. We willen allemaal Humphrey Bogart zijn.

"Nee, baby, bij mij blijven is gevaarlijk, ik ben een scumbag, ik weet dat je gevoel het tegenovergestelde wil maar ik kan me niet veroorloven te voelen, dat is voor priesters en astrologen. Ik ben een man van de harde feiten en de harde feiten dicteren dat je bij Julien hoort, hij is degene met toekomst en geluk in zijn achterzak. In mijn achterzak zal je enkel gin en sigaretten vinden."

Jammer dat alles zo bekakt klinkt in het Nederlands. En ook jammer dat ik me duizend keer meer identificeer met Allan uit Play it again, Sam dan met Rick uit Casablanca. Maar de realiteit is dat we allemaal losers zijn op zoek naar dat ene glansrijke Bogart-moment, en dan maar hopen dat we het niet verpesten door een luide scheet te laten.